Artikelen Planstudie Ring Utrecht

Wat is een Milieu-Effect-Rapportage?

MERfase2

Milieu-effect-rapport (voor de 2e fase)

Voor de aanleg van meer snelwegen rondom Utrecht moet Rijkswaterstaat een Milieu-effect-rapport (MER) volgens een 'uitgebreide procedure' opstellen. De eerste fase is afgerond met een rapport in 2010. De planning is de tweede in 2010-2012 te doen. De Tweede Kamer heeft in 2009 een motie aangenomen dat het alternatief van de Kracht van Utrecht als volwaardig alternatief moet worden meegenomen in de MER tweede fase, maar de minister heeft die motie naast zich neergelegd. Bijgevolg wordt alleen het voorkeursalternatief van Rijkswaterstaat aan de MER tweede fase onderworpen. De commissie M.E.R. adviseert over de inhoud van de richtlijnen, maar het bevoegd gezag (rijk, provincie en gemeente) stelt de richtlijnen vast. De commissie is onafhankelijk. Ze heeft al een voorlopig advies uitgebracht.

Inspraak

In 2012 wordt het MER ter inzage gelegd. Rijkswaterstaat rekent erop dat er beroepsprocedures bij de Raad van State gaan komen.

De referentie

In het MER eerste fase is een aantal 'oplossingrichtingen' vergeleken met wat in dat rapport de 'Referentiesituatie 2020' genoemd wordt. Dat is de situatie in 2020 waarbij er geen specifieke maatregelen zouden worden genomen om de verkeersdoorstroming via de Ring te verbeteren, maar tegelijkertijd allerlei andere ontwikkelingen en projecten wél gestalte krijgen. Het rapport stelt: `In de periode tot aan 2020 neemt het verkeer verder toe.'. Dit bepaalt dus de referentiesituatie. Daarmee worden al bij voorbaat alle opties om die toename nu juist niet te laten gebeuren gediskwalificeerd. Deze prognose is gebaseerd op scenario's van het CPB uit 2004, waarin nog niemand van de economische crisis had gehoord.

Merk op dat in de Maatschappelijke Kosten/baten Analyse een andere referentie wordt of kan worden gebruikt.

naar boven

Relatie met MKBA

In het MER worden de fysieke effecten van infrastructuur op het natuurlijk milieu bepaald. In de MKBA wordt daaraan dan een prijskaartje aan gehangen.
Witteveen+Bos noemt als belangrijke directe fysieke effecten van infrastructuur onder andere:

  1. aantal hectare natuurgebied dat wordt vernietigd
  2. aantal hectare natuurgebied waar het lawaai toeneemt
  3. afname van natuurkwaliteit door vervuiling van water, bodem en lucht

Bijvoorbeeld bij lawaaioverlast moet het MER aangeven hoeveel bezoekers aan het natuurgebied meer lawaai gaan ervaren, met als ondergrens 50 dB. Witteveen+Bos geeft dan een prijs per dB per verstoord bezoek; voor wandelen is dat 1,8 eurocent.

naar boven